Facebooktwitterlinkedin

Blog van Frederique Six, PIT-partner

Vertrouwen speelt in drie relaties een rol bij het interne toezicht van maatschappelijke organisaties zoals bijvoorbeeld woningcorporaties, ziekenhuizen, scholen en musea.

Maatschappelijk vertrouwen

Maatschappelijke organisaties stellen intern toezicht in om publieke belangen te borgen. Zo wordt een  “forum” gecreëerd, waaraan de bestuurder verantwoording aflegt over zijn of haar handelen en functioneren. Dat forum oordeelt over het handelen en functioneren en kan ook interveniëren.  Daarmee is de toezichthouder controleur en werkgever. De toezichtrol doet de Raad van Toezicht namens de samenleving en met name de belanghebbenden (stakeholders). Zodat zij de maatschappelijke organisatie kunnen vertrouwen.

En dat is de eerste relatie waarin de raad van toezicht met vertrouwen wordt geconfronteerd: Kan de samenleving de Raad van Toezicht vertrouwen dat zij de verantwoordelijkheid kan en wil nemen om haar rollen als toezichthouder goed te vervullen?

Vertrouwen tussen bestuur en RvT

De tweede relatie is gericht op de relatie toezichthouder-bestuurder. Intern toezicht draait in essentie om de vraag of de interne toezichthouder de bestuurder vertrouwt om de organisatie goed te besturen. Kan en wil de bestuurder zelf de verantwoordelijkheid nemen om de risico’s te beheersen en de publieke belangen te borgen? Dit vergt dat de strategie en externe positionering, inclusief contacten met stakeholders, op orde is. Daarnaast is het nodig dat de interne organisatie leidt tot een goede taakuitvoering op de werkvloer en een goede bedrijfsvoering.

Vertrouwen draait dus om kunnen en willen. Als de bestuurder op sommige punten gebrekkige competenties heeft, kunnen cursussen of coaching helpen, of kan iemand extra aangenomen worden die de ontbrekende competenties heeft. Als de bestuurder op sommige aspecten de verkeerde intenties heeft, voert de toezichthouder een ander soort gesprek dan bij gebrekkige competenties. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer de bestuurder vanuit integriteit bepaalde zaken acceptabel vindt, terwijl dit voor de toezichthouder of de samenleving niet acceptabel is. Een dergelijk gesprek is vaker een “lastig gesprek“, waar de titel van het rapport van de commissie Halsema naar verwijst.

Vertrouwen binnen RvT

De derde relatie die van belang is voor een toezichthouder is die met de rest van de Raad van Toezicht. Kan ik als individuele toezichthouder mijn mede-toezichthouders, en vooral mijn voorzitter, vertrouwen dat zij de verantwoordelijkheid kunnen en willen nemen om hun rollen als toezichthouder goed te vervullen? Ook wanneer dat van hen vraagt het ‘lastige gesprek’ aan te gaan (zoals de commissie Halsema dat terecht noemt)?

Nu zijn wij allemaal als mens vertrouwensexpert; we doen het dagelijks. Maar dat doen we grotendeels onbewust. Voor toezichthouders is het heel nuttig om zich bewuster te worden hoe vertrouwen werkt en met name ook hoe vertrouwen zich verhoudt tot control(e), want daar bestaan veel verschillende beelden over. En “goed” toezicht houden vergt de  “gepaste” dosis vertrouwen en de “gepaste” dosis control(e) op het “gepaste” moment. Hier zijn geen lijstjes of duidelijke voorschriften voor, het blijft mensenwerk. Dieper inzicht kan tot beter toezicht leiden. Hoe gaan jullie daar mee om? Met welke dilemma’s worstelen jullie?

Facebooktwitterlinkedin